750 Schiedam Logo

Brommer op zee

Maarten Biesheuvel

Terug naar Verhalen

Isaäc stond al uren op het achterdek. Hij was een aardige, maar een beetje vreemde jongen: Als hij aan boord werkte, verlangde hij naar een baantje aan de wal en als hij op kantoor zat, verlangde hij naar zee.

Hij kon de saaie eentonigheid van het walbestaan niet verdragen en geld om te reizen had hij niet. Maar als hij op een schip was, had hij te maken met het ruwe gebral van de matrozen, die kaartten met het mes op tafel en die elkaar en hem uitscholden voor alles wat mooi en lelijk was. Isaäc hoorde er nooit bij.

Op een schip paste hij nog het minst in de gemeenschap en juist daar dacht hij telkens weer de ware romantiek te vinden. Als het werk gedaan was, kon je hem altijd op het achterdek vinden. Het was nu al twee uur na middernacht, maar Isaäc bleef staan omdat het een maanheldere nacht was, je kon alle sterren van het zuidelijk halfrond zien en het schroefwater. Er stond een heerlijke zoele wind. Als je goed keek zag je ook de horizon of heel in de verte een schip, dat, was Isaäc een paar uur eerder geweest, recht op hem af was komen varen, maar het kon gezichtsbedrog zijn. Isaäc voer op een wildevaartschip en zag 's nachts nooit schepen.

Hij dacht eraan hoelang het nog zou duren vóór hij weer thuis was. Hij keek naar de winches en de bolders en de gemakkelijke stoel die hij op het achterdek had neergezet. Op een gegeven moment zag Isaäc het lichtje in de verte een zwenking maken; het kwam nu recht op hem af. Toen het dichterbij was gekomen, kwam Isaäc tot de conclusie dat dit haast geen schip kon zijn, omdat het zo onderhevig was aan de beweging der golven en omdat het maar bij één lichtje bleef. Een schip met alleen een heklicht aan?

Toen het merkwaardige vaartuig tot op een afstand van tweehonderd meter Isaäc was genaderd, zag hij dat het een brommer was. Voor het eerst in zijn leven gebeurde er eens iets met Isaäc dat nu met recht merkwaardig was. Wat hij nu zag, zou men in zijn stoutste dromen nog niet durven denken. Aanvankelijk was Isaäc nog bang, maar tenslotte kon hij toch niet aannemen dat een nieuwe profeet of een nieuwe Messias zich aldus over de aarde zou bewegen.

Hoewel de Christenen beweerden dat Jezus over het water had gelopen.

De brommer was Isaäc nu tot op een meter of tien genaderd. Isaäc stond te roepen en te zwaaien, maar hij vergat de touwladder uit te werpen. Hierop werd hij door de berijder van de bromfiets opmerkzaam gemaakt.

De vreemde was, zoals uit de tongval van de man bleek, een landgenoot van Isaäc.

Hij stuurde zijn brommer heel merkwaardig en voorzichtig naar de touwladder toe en toen sprong hij plotseling met brommer en al op de touwladder. ‘Voorzichtig, voorzichtig!’, riep hij alsmaar.

De man droeg een brilletje dat helemaal beslagen was, en een pet waarvan de leren kleppen, die dienden om de ogen en de oren te beschermen, ver uitstaken.

De brommer was een normale brommer. Hij had geen speciale voorzieningen.

Isaäc hielp de man met het aan dek zetten van de brommer. De man zei: ‘Geef mij iets te eten’. Isaäc ging het halen. Hij merkte dat de matrozen en de stuurlui en de machinemannen al naar kooi waren.

Toen Isaäc terug kwam vroeg hij aan de vreemde:

‘Waarom rijdt u op het water?’

De man zei dat hij een rekord wilde vestigen.

‘Hoe is het mogelijk dat u op het water rijden kan?’, vroeg Isaäc verbaasd.

‘Dat is een kwestie van oefenen’, zei de man,

‘ik ben begonnen met een speld plat op het water te leggen.

Als je dat heel voorzichtig doet, blijft hij drijven. Op de lange duur nam ik steeds zwaardere voorwerpen. Het was mij natuurlijk om mijn brommer te doen en tenslotte reed ik mijn eerste schamele rondjes op de stadsvijver. Nu rijd ik over de hele wereld. Ik kom nergens aan land, maar omdat ik af en toe eten moet, rijd ik vaak naar een schip. Ik ga het liefst in het holst van de nacht.

Dan ligt iedereen te slapen. De eerste keren ging ik bij vol daglicht naar de schepen toe, maar toen zijn er een paar mensen hodeldebodel geraakt. Eerst riepen ze dat dit het mooiste was, wat ze in hun hele leven hadden meegemaakt en vervolgens begonnen ze wartaal uit te slaan of werden ze gek. Ik ben van plan om veertigduizend kilometer over zee af te leggen, het mogen wel wat kilometertjes meer worden, als ik de hele aarde maar rond heb. Ik wil iets doen wat nog nooit iemand heeft gekund.

Dat is altijd al mijn ideaal geweest’. ‘Bent u nooit bang om te verdrinken?’, vroeg Isaäc. ‘Welnee’, antwoordde de man. ‘Het is de wijze waarop men stuurt, daar zit het hem in en steeds voorzichtig gas bijgeven natuurlijk en gas terugnemen.

Een hoge golf bijvoorbeeld moet je nooit met te grote snelheid nemen, anders wordt de zijkant van de banden nat, en als dat eenmaal gebeurd is, is het einde zoek’. ‘Ja, dat begrijp ik’, zei Isaäc, die de man vol bewondering aankeek.

De man zat zich werkelijk vol te vreten. Hij dronk ook veel melk en alcohol. Tenslotte vroeg hij om een flesje jodium, want daar had hij behoefte aan. Het was inmiddels een uur later geworden en de man slingerde zijn brommer weer over boord en hing hem aan de touwladder.

Toen nam hij afscheid van Isaäc.

Deze vroeg of het niet mogelijk was, dat hij de rest van de tocht als bijrijder op de bromfiets meemaakte. ‘Ik kan bijvoorbeeld de weg wijzen, want ik heb veel gevaren’, besloot hij zijn vraag. Maar de man schoot in de lach. ‘Je zou eerst jaren moeten oefenen’, zei de man, ‘maar als ik per se wilde nam ik je mee.

Ik kan zo goed sturen en mijn banden nog zover oppompen dat het lukken zou, maar ik heb er geen zin in. Wat heb ik met jou te maken? Ik rij nu al maanden op zee en de laatste week zou jij je plotseling bij me voegen? Wat zou dat voor zin hebben? Het is mij nu eenmaal om een één-mans-rekord te doen. Ik kan de mensen bij het eindpunt toch niet uitleggen, dat jij er pas op het laatst bent bij gekomen? Ik zou trouwens ontzettend mijn best moeten doen om de brommer met twee man rijdende te houden. En ik heb nog nooit geoefend met een tweede man. Weet ik veel wat voor onverwachte bewegingen jij kan maken?

Het is immers zaak om als het ware luchtigjes over het water te dansen’, ging de man voort, ‘heb je bijvoorbeeld verstand van koorddansen?’, vroeg hij. Isaäc, die de zin van de vraag niet helemaal begreep, zei van nee.

‘Nou’, zei de man,

‘je moet voortdurend met de bromfiets balanceren en je moet je banden zo hoog mogelijk op de golven houden’.

Toen nam hij afscheid en daalde met zijn brommer de trap weer af. Isaäc wilde de touwladder nog wat verstellen, maar weer riep de man en dit keer erg luid, telkens: ‘Voorzichtig, voorzichtig!’. Toen de man vlak bij het water was gekomen, zette hij de motor keihard aan, zodat de wielen in de lucht boven het water in het rond tolden.

Af en toe hield de man de banden voorzichtig een beetje tegen het wateroppervlak aan, en op een gegeven moment sprong hij met een onverwachte beweging vanaf de touwladder op de razende brommer, die met een noodgang wegspoot.

Het werd al enigszins licht. Isaäc voelde zich een beetje bedroefd. De brommer was binnen een kwartier over de horizon verdwenen. Isaäc ging nog maar een uurtje naar bed.

De volgende dag vertelde hij de marconist wat hij 's nachts had meegemaakt.

Deze haalde zijn schouders op en toen Isaäc maar bleef aandringen, begon hij te lachen. Een uur later wist het hele schip dat Isaäc 's nachts een man over het water had zien rijden. Iedereen lachte zich kapot. Toen de dag voorbij was, had Isaäc erg slaap. Maar voor hij naar bed ging, liep hij nog even naar het achterdek.

De zon was juist ondergegaan. Het beloofde weer een fraaie nacht te worden. Alleen was het nu iets bewolkter. Onwillekeurig begon Isaäc de zee af te turen.

Maar natuurlijk was de man op de brommer nergens meer te zien. Het huilen stond Isaäc nader dan het lachen; hij hoorde niet op de wal, hij hoorde niet bij de bemanning, hij hoorde ook niet bij de man van de brommer.

Hij keek naar het bruisende, gevaarlijke schroefwater en naar de meeuwen, die achter het schip aanvlogen. Hij had het gevoel dat hij een eenzaam man was en langzamerhand kwam hij tot de ontdekking dat het wel altijd zo zou blijven.

Hij stak een sigaret op en begon een Psalm te neuriën, maar hij kon zijn eigen stem haast niet verstaan. Het was gaan waaien en daarom kwam de schroef af en toe boven water, die dan als een dolleman in het rond tolde om met een zware dreun weer in het water terecht te komen.

Isaäc keek naar een van de voorste meeuwen en wenste net als dat beest te kunnen vliegen en staan waar hij wilde.

Hij wilde vliegen achter de schepen aan of ver weg over de horizon.

Zonder dat hij er zelf erg in had, begon hij de bewegingen van de meeuwenvleugels in de lucht na te doen.

De bootsman zag het toevallig.

Hij giechelde, want hij zag dat Isaäc stevig met zijn voeten op dek stond ...

Deel deze ode: